20 januari, pijn tot op het bot

afbeelding van louise

Mijn Liefste

Zo lang is het al geleden dat ik voor het laatst je stem hoorde. Zo lang dat ik naar je keek maar jij mij al niet meer zag. Het is in de herinnering van hart en geest dat ik je elke dag nog zie en hoor. Ik houd je in mijn hart en ik houd elke avond je hand vast.

Nu zijn de dagen kort en is het weer guur. Ik ben alleen met mensen die voor mij zorgen. Ik ben ziek of in elk geval is er iets mis. Misschien is het mijn knellende ziel en haar prangende vragen in mijn hoofd, die ik in de afgelopen maanden zo onvermoeid heb gesteld en doordacht. Of misschien is het alle hartezeer die zich huilend en schreeuwend tegen de muren en in de armen van vrienden en familie wierp. Misschien is het ‘t verdriet dat ik zo intens heb gevoeld, lieftallig heb bemoederd, ruimhartig heb bevrijd en zo zorgvuldig heb toegedekt met een deken van mededogen. Misschien heeft het zich allemaal in mijn lichaam genesteld, als de pijn in mijn spieren en kaken, die het leven zonder jou zo moeizaam en met tegenzin dragen en kauwen, totdat het geluk niet meer smaakt. De pijn is ondraaglijk. En er zijn dagen dat ik enkel nog pijn ben. Is het deze pijn tot op het bot, die de pijn is van liefdesverdriet of zelfverloochening? Want men zegt wel dat botpijn eigenlijk zielepijn is. Maar er is niets poëtisch aan, dat kan ik je zeggen. Ze is dan wel onzichtbaar, doch pijnlijk echt. Maar de pijn maakt een mens milder en uiteindelijk kalmer.

Dokters zoeken en vragen, therapeuten tasten en trachten, geliefden troosten en wachten. En ik leef in mijn dromen, alsof de opluchting en het verlangen om eindelijk weer even te kunnen slapen, de lust naar het leven is geworden. Een wereld waar zich alles en iedereen bevindt maar in een volstrekt willekeurige en veranderlijke consternatie. De droom is als moderne kunst; het spiegelt de werkelijkheid op een vervreemdende en raadselachtige wijze. Het vervormt en verkleurt, maar raakt me diep, in de kern van mijn wezenlijke bestaan, in lichaam en geest.

Louterend is het, voorwaar ik overwin mijn angst en hervat voorzichtig mijn dromen voor het leven. Steeds opnieuw ga ik op weg. En ik zag en zie zoveel moois. In de zonnestralen van de oude utrechtse stad, in de voldoening en rust van een schoon en net huis, in de hervonden cultuur van mijn eigen stad, in meeslepende romans, in ontroerende films, in de witte wolken van een vliegreis, in de beelden en schilderingen van Florence en de beminnelijke landschappen van Toscane. Ik beschouwde en proefde deze maanden zoveel mooie mensen, zoveel zangers en toneelspelers, zoveel heerlijk eten, zoveel prachtige muziek en poëzie. Bij al het schoons en bij al het menselijk geluk wilde ik je meenemen, wilde ik het met je delen, je naast me voelen; naar je kijken als je lacht en geniet, als je geboeid raakt of verwonderd. Bij alles droomde ik je naast me.

De leegte voert me steeds terug naar het genot van de dagen die we deelden. Waarin ik begon te leven door jouw strelingen en zoenen, je liefdesspel, je levendige woorden en opluchtende lach. Zo heb je mij hartstocht doen voelen, zoals geen enkele vrouw die ik ontmoette. Ik was gepassioneerd en ontvoerd door de liefde. Was ik ook overvoerd en onredelijk, onrustig en ongeduldig, onzeker en jaloers veeleisend en naïef? Heb ik je weggejaagd door de angst dat ik je liefde zou kwijtraken, of de angst dat ze er nooit echt was? Geen antwoord kan de geschiedenis veranderen en geen begrip brengt je dichterbij. Je wenst ongrijpbaar te zijn, maar ga niet te ver. Ik grijp niet meer, maar stuur je enkel wat flessenpost en hoop dat je mijn levensteken vindt. Zo laat ik je weten dat ik nog besta en er voor je ben, altijd.

Alsof je er altijd al was, zo vanzelfsprekend en zo gemoedelijk, als een thuis. Er gebeurde iets met me toen ik je de eerste keer zag. Alsof de hele werkelijkheid zich in een vorm goot die het pastte, als een warm bad waarin ik gleed. Het spetteren en plonsen deerde me niet, het was passie en pijn, die zich lieten kennen en hun rollen uitdiepten op het roerige toneel der liefde.

Nu mis ik je. Ik mis thuiskomen, ik mis jouw leven en liefde. Ik mis mijzelf door jouw ogen. Ik mis jouw ogen en armen, waarin de hele wereld verlichte en verdween.

En ik weet niet wie je dit allemaal laat lezen, zoals al de andere woorden voor jou door zoveel anderen zijn gelezen of voor anderen zijn herhaald en beoordeeld. Zelfs mijn kleine voorwoord in het boek van Pooh, dat alleen jouw hart toebehoorde, werd gedeeld met een vreemde. Niets was veilig, ja nu weet ik het weer; het was nooit veilig. Altijd keek of dacht er iemand mee. Ik ontmoette je maar zelden alleen, wij waren maar zelden echt alleen. Wat een frustratie was het voor mij. Maar het geeft niet, het geeft niet meer.

Toch leeft een stukje jij&ik nog stilletjes in mijn hart. Dat enkel van ons is. Dat geen woorden kunnen verraden, slechts door ons gekoesterd, in stilte.

En soms denk ik aan dat moment dat je me vroeg of ik bij je ben als je ziek zou zijn en zou moeten sterven. Nog steeds zie ik je vragende en angstige ogen toen en weet ik mijn antwoord nog net zo helder als toen, zonder noodzaak tot uitweiding of vertraging: ja, dan ben ik bij je.

Ziek of gezond, vrolijk of verdrietig, sterk of zwak, stil of druk. Ik ben bij je, ik houd je hand vast.

Hoe ver ik ook reis,

ik schrijf je graag, ik zie je graag, ik hoor je graag,

Met liefde,

your fool